Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BG5311

Datum uitspraak2008-11-26
Datum gepubliceerd2008-11-26
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200708892/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 5 november 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Winterswijk (hierna: het college) aan [vergunninhoudster] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een inrichting voor het houden van melkkoeien, rundvee, vleesvarkens, schapen en kippen aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 14 november 2007 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200708892/1. Datum uitspraak: 26 november 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: de stichting Stichting Gelderse Milieufederatie, gevestigd te Arnhem, en andere, appellanten, en het college van burgemeester en wethouders van Winterswijk, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 5 november 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Winterswijk (hierna: het college) aan [vergunninhoudster] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een inrichting voor het houden van melkkoeien, rundvee, vleesvarkens, schapen en kippen aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 14 november 2007 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit hebben de stichting Stichting Gelderse Milieufederatie, de stichting Stichting Natuur en Milieu en de vereniging Vereniging Natuurmonumenten (de Gelderse Milieufederatie en andere) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 december 2007, beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 oktober 2008, waar de Gelderse Milieufederatie en andere, vertegenwoordigd door mr. drs. J. Rutteman en A.H. Stoltenborg, en het college, vertegenwoordigd door mr. S.C.B. Tollkamp en J. Tuenter, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting vergunninghoudster, vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Ter zitting heeft het college gesteld dat de Gelderse Milieufederatie niet kan worden aangemerkt als belanghebbende. 2.1.1. Ingevolge artikel 20.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, voor zover thans van belang, kan een belanghebbende tegen een besluit op grond van deze wet beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen. 2.1.2. In artikel 2, eerste lid, van de statuten van de Gelderse Milieufederatie staat dat zij ten doel heeft de bevordering van natuurbehoud, landschapsbescherming en milieuzorg in de provincie Gelderland, alles in de meest ruime zin. In artikel 2, tweede lid, van haar statuten staat dat de Gelderse Milieufederatie tracht haar doel onder meer te verwezenlijken door: a. de beïnvloeding van het beleid op het gebied van natuurbehoud, landschapsbescherming en milieubeheer in Gelderland, zowel door het stimuleren van dat beleid door het uitdragen van denkbeelden en het signaleren van knelpunten, als door het, op professioneel hoogwaardige en effectieve wijze, behartigen van belangen op genoemde gebieden, in en buiten rechte en met alle wettige middelen, onder meer in procedures tegen het verlenen van vergunningen en in inspraak- en besluitvoorbereidingsprocedures, alsmede tegen elk ander besluit op welk gebied dan ook waarbij schade/nadeel, direct of indirect, aan natuur en/of landschap en/of milieu kan worden toegebracht; b. het overdragen van de expertise van de stichting aan locale en regionale groepen teneinde die groepen eveneens in staat te stellen op hun beurt het gemeentelijk of regionaal beleid aldus te beïnvloeden; c. als eerste aanspreekpunt te fungeren voor inwoners, overheden of instellingen, die zich met een vraag op het gebied van landschap en milieu geconfronteerd zien. 2.1.3. Ter zitting is de Gelderse Milieufederatie ingegaan op haar feitelijke werkzaamheden. De activiteiten op milieugebied in Gelderland betreffen onder meer het geven van cursussen en lezingen en het deelnemen aan klankbordgroepen en projectgroepen voor het opstellen van documenten en plannen over verschillende milieuonderwerpen. De Afdeling overweegt dat het hierbij ook gaat om werkzaamheden die los staan van juridische procedures of de voorbereiding daarvan. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de opgave van de feitelijke werkzaamheden onjuistheden bevat. 2.1.4. De Afdeling is gezien de doelstelling en de feitelijke werkzaamheden van oordeel dat de Gelderse Milieufederatie door het bestreden besluit rechtstreeks wordt getroffen in een belang dat zij in het bijzonder behartigt. Gelet hierop kan de Gelderse Milieufederatie worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb. 2.2. Ter zitting heeft het college gesteld dat geen schriftelijke machtiging is overgelegd waaruit blijkt dat de gemachtigde van de Gelderse Milieufederatie tevens gemachtigd was namens de Stichting Natuur en Milieu en de Vereniging Natuurmonumenten zienswijzen naar voren te brengen. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat geen zienswijzen namens de Stichting Natuur en Milieu en de Vereniging Natuurmonumenten naar voren zijn gebracht, zodat het beroep, gelet op het bepaalde in artikel 6:13 van de Awb, in zoverre niet-ontvankelijk is. 2.2.1. Ingevolge artikel 2:1, eerste lid, van de Awb kan een ieder zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen. Ingevolge het tweede lid van dat artikel kan het bestuursorgaan van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen. Uit artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover hier van belang, volgt dat geen beroep kan worden ingesteld door een belanghebbende die geen zienswijzen naar voren heeft gebracht. 2.2.2. De schriftelijke zienswijzen zijn ondertekend door de directeur van de Gelderse Milieufederatie, de heer Vintges. Niet in geschil is dat de heer Vintges gemachtigd was namens de Gelderse Milieufederatie zienswijzen naar voren te brengen. In de zienswijzen is verder expliciet vermeld dat de zienswijzen mede namens de Stichting Natuur en Milieu en de Vereniging Natuurmonumenten naar voren worden gebracht. Dat daartoe geen schriftelijke machtiging is overgelegd brengt niet met zich dat de Stichting Natuur en Milieu en de Vereniging Natuurmonumenten moeten worden geacht geen zienswijzen naar voren te hebben gebracht. Het college heeft geen gebruik gemaakt van de bevoegdheid om van hen een schriftelijke machtiging te verlangen. Voor niet-ontvankelijkverklaring van het beroep, voor zover dat is ingesteld door de Stichting Natuur en Milieu en de Vereniging Natuurmonumenten, bestaat derhalve geen aanleiding. 2.3. De Gelderse Milieufederatie en andere betogen dat het bestreden besluit zich niet verdraagt met de Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (Pb L 206; hierna: de Habitatrichtlijn). Volgens hen heeft de toename van de ammoniakdepositie als gevolg van de bij het bestreden besluit vergunde verandering van de inrichting significante gevolgen voor de kwaliteit van het door de Habitatrichtlijn beschermde natuurgebied "Korenburgerveen". 2.3.1. Het natuurgebied "Korenburgerveen" is geplaatst op de lijst van gebieden van communautair belang, als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Habitatrichtlijn. Zodra een gebied op deze lijst is geplaatst, gelden voor dat gebied ingevolge artikel 4, vijfde lid, van de Habitatrichtlijn de bepalingen van artikel 6, tweede, derde en vierde lid, van de Habitatrichtlijn. Ingevolge artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn, voor zover hier van belang, wordt voor elk plan of project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van het gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen en projecten significante gevolgen kan hebben voor het gebied, een passende beoordeling gemaakt van de gevolgen voor het gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied. De bevoegde instanties mogen slechts toestemming voor het plan of project geven nadat zij zekerheid hebben verkregen dat het de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Vaststaat dat het bestreden besluit betrekking heeft op een plan of project als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn, dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van het natuurgebied "Korenburgerveen". Blijkens het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 7 september 2004, zaak C-127/02, JM 2004/112, dient te worden bezien of het college op grond van objectieve gegevens kon uitsluiten dat het plan of project, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, significante gevolgen heeft voor dit gebied, afgezet tegen de instandhoudingsdoelstellingen daarvan. 2.3.2. De bij het bestreden besluit vergunde verandering van de inrichting leidt tot een toename van de ammoniakdepositie op het gebied "Korenburgerveen". Niet in geschil is dat de ammoniakdepositie op dit gebied reeds hoger is dan de kritische depositiewaarde van het gebied. Het college heeft bij de beoordeling of op grond van objectieve gegevens kan worden uitgesloten dat de toename van de ammoniakdepositie als gevolg van de verandering van de inrichting significante gevolgen heeft voor het gebied "Korenburgerveen", aansluiting gezocht bij het 'Toetsingskader ammoniak rondom Natura 2000 gebieden' (hierna: het toetsingskader), dat bij brief van 22 mei 2007 door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is aangeboden aan de Voorzitter van de Tweede Kamer. Het toetsingskader heeft betrekking op veehouderijen in de nabijheid van Natura 2000-gebieden en houdt, voor zover hier van belang, in dat een vergunning voor een veehouderij kan worden verleend indien de ammoniakdepositie door de veehouderij op de dichtstbijzijnde rand van het gebied niet meer bedraagt dan 5% van de kritische depositiewaarde van het gebied. In dat geval wordt er van uitgegaan dat de veehouderij geen significante negatieve gevolgen voor het gebied veroorzaakt. Ter onderbouwing van dit uitgangspunt wordt verwezen naar het rapport 'Onderzoek naar de ammoniakdepositie op 5 habitatgebieden ten behoeve van het interim toetsingskader Natura 2000 en Ammoniak' van Alterra, gepubliceerd op 15 mei 2007. 2.3.3. De Afdeling overweegt, onder verwijzing naar haar uitspraak van 24 september 2008 in zaak nr. 200708180/1), dat op grond van dat rapport niet met voldoende zekerheid kan worden gesteld dat een veehouderij in de nabijheid van een natuurgebied geen significante negatieve gevolgen voor dat gebied veroorzaakt indien de ammoniakdepositie door de veehouderij op de dichtstbijzijnde rand van het gebied niet meer bedraagt dan 5% van de kritische depositiewaarde. Door aan te sluiten bij het toetsingskader en de daarin opgenomen drempelwaarde van 5% heeft het college onvoldoende gemotiveerd waarom de bij het bestreden besluit vergunde verandering van de inrichting, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten, geen significante gevolgen heeft voor het gebied "Korenburgerveen", afgezet tegen de instandhoudingsdoelstellingen daarvan. Het bestreden besluit berust in zoverre in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht niet op een deugdelijke motivering. 2.3.4. Het ter zitting door het college ingenomen standpunt dat de toename van de ammoniakdepositie vanwege de inrichting, rekening houdend met een overwegende westenwind, gehalveerd kan worden faalt, reeds omdat dit standpunt op geen enkele wijze is onderbouwd. 2.4. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. 2.5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep gegrond; II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Winterswijk van 5 november 2007, kenmerk MA 2007.0013; III. gelast dat de gemeente Winterswijk aan de stichting Stichting Gelderse Milieufederatie en andere het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de andere. Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.D.A.M. Zegveld, ambtenaar van Staat. w.g. Van Kreveld w.g. Zegveld voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2008 43-492.